’t Is de moment om zenuwachtig te worden, ’t is de moment om te panikeren. Veertig jaren, veertig van de mooiste jaren van uw leven heb ge u kapot gewerkt aan da stom machien in die stomme fabriek. Maar zeg, na veertig jaar komt de grote directeur af, recht naar uw machien. “Zijt gij, zijde gij Jean-Pierre?” “Ja, meneer de direkteur.” En ge zijt al kontent, stel u voor zeg, na 40 jaar komt de grote directeur persoonlijk met u spreken. Zegt hij, “Jean-pierre, heb je hij veertig jaar in mijn fabriek gewerkt?” “Ja meneer de direkteur.” “’t Is niet te geloven”, zegt hij, “maar Jean-pierre, jongen, ’k heb toch een probleem,” zegt den directeur. “Ziet ge van mij moogde gij hier blijven, maar uw eigen jongere collega’s, zeggen ze, meneer de direkteur zeggen ze, Jean-Pierre, die mens wordt oud, en hij kan niet meer mee en iedere week zijn wij ons premie kwijt. Ziet ge, Jean-Pierre, van mij moogt ge blijven, maar uw eigen jongere collega’s, zeggen ze tegen mij zeggen ze, meneer de direkteur, waarom zou Jean-Pierre nie met pensioen gaan, waarom zou jean-pierre nie nog een beetje van zijn leven genieten? Wa denkt ge jean-pierre?” En ’s avonds, ge rijdt naar huis met uw velo, en ge denkt jean-pierre, verdikke jean-pierre, ’t is de moment om nog een beetje te leven... En terwijl ge er aan denkt ziet ge een vogeltje passeren, eentje maar, maar ge ziet het passeren, en een beetje verder staat er een bloemetje tussen de straatstenen, zwart van ’t roet van de auto’s en de autobussen, maar ge ziet het staan en ge denkt “Jean-Pierre: de vogeltjes zeg en de bloemetjes zeg, leven, LEVEN...” Wel, mensen, vergeet het maar. Verdomme vergeet het maar. Voor ge ’t weet, waar zit ge, denkt ge? Bij d’ ouw’ peekes. En waar zitten de ouw’ peekes ?